Wat bedoelen we met knipperen aan de nachtelijke hemel
Als je ’s avonds naar de sterrenhemel kijkt, valt vaak iets op: sommige lichtpuntjes lijken te knipperen, andere blijven rustig en stabiel. Toch staan ze allemaal aan dezelfde hemel, door dezelfde lucht bekeken. Hoe kan het dat het ene licht flikkert en het andere bijna stil lijkt te staan?
Dat verschil heeft alles te maken met afstand, grootte en de manier waarop het licht door de aardatmosfeer reist. Je hebt hier geen telescoop of ingewikkelde kennis voor nodig. Met een beetje uitleg kun je het verschijnsel zelf herkennen en begrijpen.
Hoe de atmosfeer het licht laat dansen
Het licht van hemellichamen moet eerst door de aardatmosfeer voordat het je ogen bereikt. Die laag lucht om de aarde is niet overal even rustig. Er zijn temperatuurverschillen, luchtstromen en lagen met verschillende dichtheden. Al die factoren zorgen ervoor dat het licht onderweg wordt afgebogen.
Waarom sterren daardoor flikkeren
Een ster staat enorm ver weg. Zelfs de dichtstbijzijnde ster (na de zon) is zo ver dat het licht voor ons oog uit één lichtpuntje lijkt te komen. Het sterlicht komt dus als een soort heel smalle bundel bij ons binnen. Als die smalle bundel door onrustige luchtlagen gaat, wordt het steeds een beetje van richting veranderd.
Daardoor lijkt het lichtpuntje voor ons oog voortdurend van helderheid te veranderen. Soms komt er net iets meer licht door, dan weer iets minder. Dat snelle veranderen noemen wij knipperen of fonkelen. In het Engels wordt dit twinkling genoemd, en in de sterrenkunde heet het scintillatie.
Waarom planeten meestal rustig blijven
Planeten in ons zonnestelsel staan veel dichterbij dan sterren. Ze zijn ook veel groter in schijnbare omvang aan de hemel. Zelfs al lijkt een planeet voor ons een puntje, voor het licht is het eigenlijk een klein schijfje. Dat betekent dat het licht van een planeet via meerdere lichtpaden door de atmosfeer komt.
De verstoringen in de lucht heffen elkaar deels op. Waar het ene luchtlaagje het licht iets naar links buigt, duwt een andere laag het weer iets naar rechts. Het gemiddelde blijft daardoor veel stabieler. Het resultaat: het licht van een planeet flikkert veel minder en oogt meestal rustig en constant.
Zo herken je zelf sterren en planeten
Met deze kennis kun je zelf aan de slag als je ’s avonds buiten staat. Kijk eens naar een helder lichtpunt laag boven de horizon dat fel staat te fonkelen. De kans is groot dat dit een ster is. Zoek nu een ander, net zo helder punt dat veel gelijkmatiger schijnt en niet echt knippert. Grote kans dat je naar een planeet kijkt, zoals Venus, Jupiter of Mars.
Let er wel op dat ook planeten soms licht kunnen variëren, bijvoorbeeld als ze heel laag boven de horizon staan of als de lucht erg onrustig is. Toch blijft het algemene verschil duidelijk: sterren fonkelen, planeten stralen rustiger.
Met dit simpele trucje kun je, zonder enige apparatuur, al een eerste stap zetten in het herkennen van verschillende objecten aan de nachtelijke hemel. Een alledaags natuurverschijnsel wordt zo een klein stukje begrijpelijke sterrenkunde.